1. Werking hormonen
1.1. Beïnvloeden doelwit cellen d.m.v. activering enzymen
1.2. Hormonen die het celmembraan niet kunnen passeren
1.2.1. Eiwitachtige hormonen
1.2.1.1. bv. Adrenaline bindt aan receptor op celmembraan spiercel -> activering enzymen in spiercel -> glycogeen omgezet in glucose
1.3. Hormonen die het celmembraan wel kunnen passeren
1.3.1. Steroid hormonen
1.3.1.1. Lipofiel (kunnen celmembraan passeren)
1.3.2. Hormonen gebonden aan plasma-eiwitten in bloed, deel als vrij hormoon
1.4. Targetorgaan
2. Chemie van hormonen
2.1. Geproduceerd door endocriene klieren
2.2. Vervoerd via bloed
2.3. Peptidehormonen
2.3.1. Kleine polypeptiden
2.3.2. Soms gekoppeld aan suikers
2.3.3. O.a. hormonen van...
2.3.3.1. Hypofyse
2.3.3.2. Bijschildklierhormonen
2.3.3.3. Insuline
2.3.3.4. Glucagon
2.4. Derivaten van aromatische aminozuren
2.4.1. Afgeleid van aminozuur tyrosine
2.4.2. O.a. hormonen van...
2.4.2.1. Bijniermerg
2.4.2.2. Schildklierhormonen T3 en T4
2.5. Steroidhormonen
2.5.1. Grondstructuur steraanskelet grondstof cholesterol
2.5.2. O.a. hormonen van...
2.5.2.1. Geslachtshormonen
2.5.2.2. Bijnierschors
3. Pancreas
3.1. Exocrien
3.1.1. Pancreassapspijsvertering (98%)
3.2. Endocrien
3.2.1. Eilandjes van lagerhans (2%)
3.2.1.1. Alfa-cellen (20%)
3.2.1.1.1. Produceren hormoon glucagon
3.2.1.2. Beta-cellen (80%)
3.2.1.2.1. Produceren hormoon insuline
3.2.1.3. Gamma-cellen (5%)
3.2.1.3.1. Produceren stomatostatine
4. Hypofyse
4.1. Adenohypofyse
4.1.1. (Voorkwab)
4.1.2. Hormonen worden hierdoor afgegeven
4.1.2.1. Direct werkende hormonen
4.1.2.1.1. Groeihormoon
4.1.2.2. Indirect werkende hormonen
4.1.2.2.1. Gladortrope hormonen
4.1.2.2.2. TSH
4.1.2.2.3. ACTH
4.1.2.2.4. Prolactine
4.1.2.2.5. Gonadotrope hormonen (FSH en LH)
4.2. Neurohypofyse
4.2.1. (Achterkwab)
4.2.2. Hormonen worden hierdoor afgegeven
4.3. ADH
4.3.1. Bevordert resorptie water in distal tubule en verzamelbuis
4.3.2. Geproduceerd in hypothalamus
4.4. Oxytocine
4.4.1. Veroorzaakt concentratie glad spierweefsel in wand baarmoeder aan einde van zwamgerschap
4.4.2. Zorgt voor melkafgifte door borstklier
5. Schildklier
5.1. Blaasje gevuld met geleiachtige vloeistof
5.1.1. Colloïd
5.1.1.1. Hormonen gekoppeld aan eiwit opgeslagen in colloïdaal
5.1.1.1.1. O.i.v. TSH vrijgemaakt uit opslagvorm
5.1.1.1.2. Via drager eiwit door bloed naar doelwitorganen
5.2. Epitheelcellen produceren hormonen T3 en T4
5.2.1. Thyroxine
5.2.2. Bevorderen eiwitsynthese in cellen
5.2.2.1. Dus bevordert de groei
5.2.3. Verhogen enzymactiveit in mitochondrieën
5.2.3.1. Basaalmetabolisme
5.3. Calcitonine
5.3.1. Verlaagt Ca-gehalte in bloed
5.3.1.1. Remt bloedafbraak
5.3.2. Antagonist van PTH
6. Productie van hormonen
6.1. Humorale stimulus
6.1.1. Via een andere stof
6.1.2. bv. Lage conc. calcium in bloed -> aanmaak PTH door bijschildklier
6.2. Neurale stimulus
6.2.1. Via zenuwprikkel
6.2.2. Bijnier maakt adrenaline en noradrenaline aan
6.3. Hormonale stimulus
6.3.1. Vanuit de hypothalamus wordt de hypofyse gestimuleerd hormonen te maken
6.3.1.1. mbv. Releasing hormonen (RH)
6.3.2. Hypofysevoorkwab- en achterkwab produceren hormonen
6.3.2.1. Hypofysevoorkwab of adenohypofyse
6.3.2.1.1. Produceert de meest verschillende hormonen
6.3.2.1.2. Geregeld naar behoefte
7. Geslachtsklieren
7.1. Ovaria (eierstokken)
7.1.1. Oestron
7.1.1.1. Groei baarmoederslijmvlies na elke menstruatie
7.1.1.2. Bevordert ontwikkeling secundaire geslachtskenmerken
7.1.1.3. Remt productie FSH
7.1.1.4. Stimuleert productie LH
7.1.2. Progesteron
7.1.2.1. Remt productie LH
7.1.2.2. Stimuleert iedere groei baarmoederslijmvlies na ovulatie
7.2. Testes
7.2.1. Productie testosteron o.i.v. LH
7.2.2. Bevordert ontwikkeling secundaire geslachtskenmerken
7.2.3. Remt productie LH
7.2.4. Algemen anabole werking op lichaam
7.2.4.1. (Spierstelsel)
8. Bijnieren
8.1. Bijnierschors
8.1.1. Produceert corticosteroïden op grond van werking ingedeeld
8.1.1.1. Mineralcorticoïden
8.1.1.1.1. Invloed op mineraalhuishouden
8.1.1.1.2. Aldosteron bevordert resorptie Na+ en excretie K+ in nieren
8.1.1.2. Glucocorticoïden
8.1.1.2.1. Productie o.i.v. ACTH
8.1.1.2.2. Cortisol
8.1.1.2.3. Remmen ontstekingsreacties en allergische reacties
8.1.1.3. Geslachtshormonen
8.1.1.3.1. Kleine hoeveelheid
8.2. Bijniermerg
8.2.1. (Verwant aan sympathisch zenuwstelsel)
8.2.2. Adrenaline
8.2.2.1. Zorgt ervoor dat het lichaam in actieve toestand geraakt
8.2.2.2. Bevordert in lever en spieren omzetting glycogeen
8.2.2.2.1. Glucose
8.2.2.3. Verhoogt hartslagfrequentie en hartslagvolume
8.2.2.3.1. Bloeddruk stijgt
8.2.2.4. Versnelt ademhaling
8.2.2.5. Verwijding bloedvaten in actieve spieren
8.2.2.5.1. (Maag-darm doorbloeding geremd)
8.2.2.6. Productie verhoogt bij alarmsituaties FFF-reacties
8.2.2.6.1. Fight
8.2.2.6.2. Fligt
8.2.2.6.3. Freeze
8.2.3. Noradrenaline
8.2.3.1. Vaatvernauwende werking
8.2.3.1.1. Bloeddruk stijgt
9. Bijschildklier
9.1. Ligging: ingebed in schildklier
9.2. Doelorganen
9.2.1. Botweefsel
9.2.2. Nieren
9.2.3. Darmwand
9.3. PTH of patathormoon
9.3.1. Mobilisatie Ca-ionen vanuit botweefsel naar bloed
9.3.2. Bevordering...
9.3.2.1. Terugresorptie Ca-ionen vanuit darm naar bloed
9.3.2.1.1. O.i.v Vit. D
9.3.2.2. Terugresorptie Ca-ionen in neuronen
9.3.3. Antagonist calcitonine
9.4. Prikkel hormoonproductie
9.4.1. Ca-gehalte in bloed